Vervolg van de zoektocht naar voetsporen van mijn vader.
Mijn eerste ingeving voor de titel van dit log was: “diggelwark”, een woord dat ik leerde in het Drentstalige gezin waar ik terechtkwam doordat mijn moeder hertrouwde. Ik zocht het op in mijn woordenboeken Drents, Gronings en Fries. De dikke van Dale geeft als hoofdbetekenis van “diggel”: “scherf (van aardewerk, porselein)”. In alle gevallen gaat het om serviesgoed of porselein. Dat eindigt inderdaad soms als scherven.
Alle Nedersaksische en Friese talen kennen varianten van dit woord, maar de Groningse vond ik het mooist, omdat het een taal was die mijn vader ook gebruikte, zelfs ook wel geschreven!
Vooral ook door de dubbele betekenis die het woord in het Nederlands krijgt: dan is de Nedersaksische vertaling van het Nederlandse “goed” ineens het kostbare “goud”, en dat komt overeen met de emotionele waarde voor mij.
In mijn verhuisdozen, die nog altijd op zolder staan, zitten een aantal dierbare bezittingen. Zo gaat dat, als je twee huishoudens in elkaar moet schuiven in één huis, die daar voor twee huizen vulden. Dat is inschikken.
Marijke heeft me een verrassing bezorgd. Ik was een dag weggeweest, en toen ik thuiskwam was er iets veranderd. Het “mooie” theeservies van mijn ouders was vanuit de verhuisdozen naar een betere plaats verhuisd. Mijn moeder was er altijd heel zuinig op, en het kwam alleen bij bijzondere gelegenheden op tafel. Het bestaat uit kopjes en schoteltjes en gebaksbordjes.
Voor dagelijks gebruik hadden mijn ouders een ander, uitgebreider servies, maar daarover straks.

Vanuit mijn eigen ervaring had ik een afstandelijk gevoel over dat theeservies. Het dagelijkse servies had een heel ander karakter.
In mijn eigen eerste huwelijk hadden we een modern servies uitgezocht, en daar ook al een aantal delen van aangeschaft. Een belangrijk deel van de familie wou ons persé een servies geven, maar dat moest dan geleverd worden door een familielid uit weer een ander kader. Die kon het door ons gekozen servies echter niet leveren en zo werden we opgescheept met een compleet servies van heel ander karakter. Ik had het gevoel dat dat mijn ouders ook was overkomen. Waarom? Het moet mijn eigen frustratie zijn geweest. Misschien had mijn moeder het ene al gekocht (ze was vijf jaar ouder dan mijn vader) en hebben ze samen het andere gekocht?
Het theeservies van mijn ouders heeft nu een heel andere waarde dan alleen uiterlijk. Het is een emotionele waarde, die je moeilijk kunt uitleggen. Dat het in deze staat bewaard gebleven is als herinnering aan het huwelijk van mijn ouders, dat optimistisch begon in een uiterst moeilijke tijd. Ik was ontroerd toen Marijke het een betere plaats gegeven had.
We nemen nu vaak ’s middags een kopje thee uit dit servies, en wanneer van toepassing, met een gebakschoteltje er bij. Pas na het functioneel in ere herstellen, trok bij het afwassen een merkteken onderop de verschillende delen mijn aandacht.
Het goudkleurige stempel is niet overal even duidelijk. Dit servies zal in de crisisjaren vóór, of in het begin van de tweede wereldoorlog zijn vervaardigd. De tekst ontcijferden we als: Schwarzenhammer Bavaria
Dat blijkt een waarmerk te zijn van de producent. Zoeken op internet levert veel “hits”, maar dat is meest handel in overgebleven “diggelgoud”, weinig informatie over de fabriek waar “ons servies” gemaakt is. Wel wordt duidelijk dat dit servies is vervaardigd uit porselein. In verhouding tot de afmetingen is het opmerkelijk dun en licht van gewicht. Dus breekbaar?
Emotioneel gezien is alleen belangrijk, dat dit theeservies onderdeel was van de wreed onderbroken toekomst van mijn ouders, doordat mijn vader veel te jong overleed.
Marijke bracht ook iets anders uit mijn voorgeschiedenis terug in ons leven, ook uit de verhuisdozen: het glasservies van mijn ouders. Heel dun glas, en dan ook nog gegraveerd met sierlijke motieven met bloemen en ornamenten.

Er zijn wijnglazen, glazen voor “fris”, beide in twee maten, en glazen “kopjes” voor bowl. Niet te vergeten: de schaal, met deksel en lepel, waarin mijn moeder o zo vaak (alcoholvrije, want ook voor kinderen) bowl heeft gepresenteerd bij feestelijke gelegenheden.

Vervolgens haalde ik zelf iets tevoorschijn. In een verhuisdoos zat een stevig doosje, waarin iets zorgvuldig opgeborgen zat. Voor de vruchten in de bowl waren er glazen prikkertjes, met gezichtjes, vogeltjes en bloemen. Voor de ranja waren er glazen “rietjes” met een ballonnetje aan het eind. Dat was voor kinderen (waar ik toen ook nog toe behoorde) echt feestelijk!

En dan het “dagelijkse” servies van mijn ouders. Platte borden, diepe borden, schalen. En kopjes en schoteltjes. Het meest in het oog springend vond ik altijd het model van de kopjes: laag en heel wijd uitlopend.
Het was een product van Petrus Regout & Co, Maastricht. Ik dacht dat “Vorm Regina” een aanduiding was van het model of de reeks, maar onder die aanduiding vond ik heel veel andere modellen en dessins op internet.
Dat mijn vader geïnspireerd was door het esthetische denken uit zijn tijd, blijkt uit tekeningen die hij gemaakt heeft van destijds moderne gebouwen, en uit het lettertype dat hij gebruikte bij zijn tekeningen. Hier een bladzijde uit zijn grote schetsboek dat bewaard is gebleven.

Dat hing samen met zijn vak: in 1932, op 16-jarige leeftijd, haalde hij zijn Getuigschrift van de Ambachtsschool als timmerman. Op een Ambachtsschool leerde je destijds het pure ambacht.
Mijn vader wou verder en deed eerst de Avondschool: vaktekenen en vaktheorie voor Timmerlieden. Dat Getuigschrift haalde hij in 1934.
Vervolgens deed hij schriftelijke cursussen. Van oktober 1936 tot april 1937 was hij dienstplichtig militair. In die periode probeerde hij een schriftelijke cursus voor Bouwkundig Opzichter te doen, maar dat ging niet zonder problemen. Hij had nergens een privé-plek: hij studeerde soms op de manschappenkamer, soms in het militair tehuis, met altijd mensen om zich heen, en dus afleiding. Dat vind ik ook terug in zijn brieven, bijvoorbeeld:
9 Jan. 1937: “Volgende week moet ik ook weer aan ’t leren, daar ben ‘k ook helemaal af. Donderdag verwacht ik weer lessen en Dinsdag moet ik m’n lessen inzenden. Het boek wat ik moest aanschaffen heb ik besteld, aan Mh. Begemann heb ik een adres gevraagd van een boekhandel.”
Tegen het eind van zijn diensttijd “gebruikte” hij het leren ook wel eens, 28 Maart ’37: “‘k Was aangewezen om Vrijdag, Zaterdag en vandaag in de keuken te helpen, elke dag een man of zes, maar ik heb gezegd dat ik moest leren en zo ben ‘k er af gekomen. Vrijdag heb ik kamerwacht gehad, daar heb ik me niet afgemaakt, want op de kamer heb ik zitten leren.”
Een brief van 22 april 1939 van de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten BNA roept mijn vader op voor het tweede gedeelte van het Voorbereidend Examen Bouwkundig Opzichter B.N.A. 1939. Dat examen zal plaatsvinden in de Jaarbeurs te Utrecht en “vangt voor U aan op Maandag 1 Mei a.s. om 12 Uur 45 Min.“.
Dan volgt wat de “candidaten” dienen mee te brengen: “het noodige teekengereedschap (geen papier of boeken) en een teekenbord minstens groot 60 x 80 cm“, en tenslotte: “Het tweede gedeelte van het Voorbereidend Examen duurt tot en met Woensdag 3 Mei.”
Hoeveel examens heb ik daar zelf inmiddels afgelegd?

Een brief van 19 mei 1939 van de BNA meldt dat mijn vader “op grond van de door U verkregen cijfers op het jl. gehouden Voorbereidend Examen voor het diploma Bouwkundig Opzichter B.N.A.” mag deelnemen aan het Definitief Examen voor Bouwkundig Opzichter, mits hij voldoet aan de overige eisen. Dat is de leeftijd van 23 jaar, die hij 3 dagen na datum van die brief zal bereiken. En hij moet “praktische werkzaamheid als Bouwkundig Opzichter op onder Directie uitgevoerde bouwwerken gedurende 2 jaren” kunnen aantonen.
Vervolgens valt er een gat in de beschikbare informatie, tot 1943. Dat zal samenhangen met de oorlogsperikelen, want in september 1939 werd mijn vader gemobiliseerd, tot hem, na de Duitse inval, op 28 mei 1940 als militair “Groot verlof” werd verleend. Uit 1941 zijn er brieven waaruit blijkt dat mijn vader “praktische werkzaamheid als Bouwkundig Opzichter” uitoefent bij het bouwen van bruggen bij Hardegarijp, en waaruit ook blijkt dat hij nog steeds studeerde. Hij was toen 25.
De laatste BNA-brief is van 21 september 1943. Er is een “nieuwe regeling”, waardoor oudere examens opnieuw gedaan moeten worden. “Na klachten van veel cursisten” is er een overgangsregeling ingesteld voor cursisten die in de jaren 1939, 1940 en 1941 geslaagd zijn voor het Voorbereidend Examen. Zij mogen nog tot 5 jaar na hun Voorbereidend Examen direct deelnemen aan het Definitieve Examen.
Mijn vader had dus tot (mei?) 1944 dat examen mogen doen, maar hij overleed in mei 1944. Ik heb niets dat er op wijst dat hij dat examen nog gedaan heeft.
Ik weet uit eigen ervaring hoe zwaar het is om, naast je werk en andere besognes, een meerjarige schriftelijke cursus te voltooien. Daarom wordt zoiets tegenwoordig opgesplitst in overzichtelijke modules en deelcertificaten.

Terug naar het “daagse servies” van mijn ouders. De “versiering” bestaat uit een gekleurde rand: een zwarte en een oranje lijn. Let op: het is waarschijnlijk tijdens de Tweede Wereldoorlog aangeschaft. Was dit een stil patriottisch protest tegen de Duitse bezetting? Zou dat zonder gevaar geweest zijn, als er bijvoorbeeld een NSB-er in huis had rondgekeken? Ik heb geen idee, maar dat ik me dit afvraag komt door verhalen uit die tijd.
Toen mijn moeder en ik bij haar ouders gingen inwonen, heeft dit servies lange tijd in het dressoir gestaan, dat mijn vader gemaakt had. Dat stond in de zit-slaapkamer van mijn moeder. Van het dressoir bestaat alleen nog een tekening in het kleine schetsboek van mijn vader. Die herontdekte ik vandaag.

Na het hertrouwen van mijn moeder heeft het servies lang dienst gedaan in dat “nieuwe” gezin. Veel er van is inderdaad beland in de categorie “diggelwark”. Een deel wordt elders nog gebruikt. Uit nostalgische overwegingen heb ik een paar exemplaren gehouden, met sporen van intensief gebruik. De schaal heeft van Marijke de plaats gekregen die een meermalen gelijmde schaal uit háár geschiedenis eerst had in onze keuken.
En ik vraag me af hoe vaak mijn vader ’s avonds heeft zitten studeren, terwijl mijn moeder zat te breien, ik in de wieg lag, en zij koffie dronken uit deze kopjes. Dat is voor mij het beeld van “diggelgoud”.
